Uurwerk
Het uurwerk wordt aangedreven door een veerton en heeft een gangduur van veertien dagen. Het wordt gereguleerd door ankergang in combinatie met een slinger opgehangen aan een zijden draad. Het uurwerk heeft trek-kwartierrepetitie met twee hamers op één bel. Het uuwerk is op de achterplatine gesigneerd J.Bte Baillon AParis, no 4153.
Wijzerplaat
De wijzerplaat in wit emaille heeft een buitenring met minutenaanduiding in zwarte Arabische cijfers en urenaanduiding in blauwe Romeinse cijfers. Tussen de Romeinse hele uren bevinden zich vergulde paillons in de vorm van de Franse lelie. De opengewerkte uren- en minutenwijzer zijn van vuurverguld brons. De klok is gesigneerd in het centrum: Jn BAPTISTE BAILLON.
Kast
De sterk ingesnoerde eikenhouten kast is geplakt met schildpad dat op zijn beurt weer is ingelegd met florale messing motieven in Boulle-techniek. De kast is afgemonteerd met vuurvergulde bronzen in de typische rocaille-stijl. De rocaillevormige poten van de klok lopen aan de bovenzijde uit in brullende draken die de aandacht van de aanschouwer leiden naar de centrale decoratie van twee engeltjes. Het ene engeltje ligt te slapen en het andere engeltje probeert hem te wekken met een belletje. Zij worden ogenschijnlijk gedragen door een uil met openslaande vleugels. De hoed van de klok is gevormd als een jong kind met in zijn ene hand een gevleugelde zandloper, en in zijn andere hand een wereldbol. Hij wordt gedragen door twee vuurvogels. Al deze decoraties passen het iconografische thema van de tijd en van dag en nacht.
Het klokje wordt gedragen door een losse console die het decoratieschema van de klok volgt.
Baillon
Jean Baptiste Baillon III (overleden 1772) was een van de meest bekwame en innovatieve makers van zijn tijd. Zijn succes was grotendeels te danken aan zijn vermogen om een grote en bloeiende privéfabriek in Saint-Germain-en-Laye te op te zetten, die uniek was in de achttiende-eeuwse klokkenmakerij. Baillon's vader, Jean-Baptiste II (overleden 1757), een Parijse maître, en zijn grootvader, Jean-Baptiste I uit Rouen, waren beiden klokkenmakers, net als zijn eigen zoon, Jean-Baptiste IV Baillon (1752 - ca. 1773). Baillon zelf werd in 1727 toegelaten tot het gilde als maître-horloger.
In 1738 zag hij zijn eerste belangrijke aanstelling als Valet de Chambre-Horloger Ordinaire de la Reine. Vervolgens werd hij vóór 1748 benoemd tot Premier Valet de Chambre de la Reine en vervolgens tot Premier Valet de Chambre en Valet de Chambre-Horloger Ordinaire de la Dauphine van Marie-Antoinette, in 1770. Hij werd in 1738 passend gevestigd op Place Dauphine en daarna in rue Dauphine in 1751.
Dankzij zijn succes vergaarde Jean-Baptiste Baillon een enorm fortuin, dat bij zijn overlijden, op 8 april 1772, werd geschat op 384.000 livres. Tegenwoordig kan men het werk van Baillon bewonderen in enkele van 's werelds meest prestigieuze collecties, waaronder de Parijse Musée du Louvre, het Château de Versailles; Neues Schloss Bayreuth; en het Metropolitan Museum in New York.
Een deel van de bronzen is C couronné gestempeld.
Een edict van 1745 verplichtte bronziers om hun werken te stempelen met een kenmerkende kleine letter; een C met daarboven een kroon, die aangaf dat ze belasting moeten betalen. Dit gold voor zowel objecten als de meubels die ermee versierd waren.
Het merk, dat slechts enkele millimeters meet, is lange tijd een vraagstuk geweest voor onderzoekers; is het de handtekening van de bronzier Caffieri, die van de fondeur Colson, of de stempel van de meubelmaker Cressent? Pas in Le Poinçon de Paris, van Henri Nocq in 1924, werd omschreven dat het gaat om een belastingteken voor bronzen objecten en onderdelen dat gebruikt werd tussen 1745 en 1749. Zoals geldt voor iedere vorm van belasting, was ook deze zeer impopulair en waren er vele rechtszaken van ambachtslieden tegen de staat, waarin het besluit aangevochten werd.
Desondanks werd het edict in februari 1745 formeel en werd het van toepassing op alle oude en nieuwe werken van brons, puur koper, gietijzer, gemengd koper, gesmeed- geslepen- geslagen- geschaafd- gegraveerd- verguld-, zilver en gekleurd en zonder enige uitzondering.
Elke ambachtsman moest naar het kantoor van het stempelmerk aan de "cul-de-sac des Bourdonnais", in de wijk Halles, om daar zijn werk te laten stempelen en de royalty te betalen. Een belangrijk detail: dit speelde ten tijde van de Oostenrijkse Successieoorlog en de militaire behoeften waren dringend. In februari 1749 werd de Vrede van Aix-la-Chapelle ondertekend, waarna de "afschaffing van kleine nieuwe belastingen" volgde.
Maar in de tussentijd moest het keurmerk verschijnen op al het kopermetaalwerk dat gedurende deze vier jaar werd uitgevoerd of verkocht. Het is dus ook mogelijk om het merk terug te vinden op stukken van vóór 1745 die in deze periode een nieuwe laag vergulding kregen of op de markt kwamen. Dit is bijvoorbeeld het geval met bepaalde meubelstukken van André-Charles Boulle uit de Lodewijk XIV-periode.
Wereldwijde verzending mogelijk